#WOT 12: Kwetsbaarheid
Lang heb ik niet in mijn geboorteplaats Harlingen gewoond. Net anderhalf jaar oud verliet ik het Friese havenstadje, het werk van mijn vader achterna en de grote families aan zowel vaders- als moederszijde achterlatend. Mijn opa had een slagerij, mijn vaders oudste zus was met de slagersknecht getrouwd en zij zouden samen de winkel over gaan nemen. Dus werd mijn vader keurmeester van vee en vlees en ging op zoek naar werk, het liefst in Friesland.
Eind jaren veertig vond hij dit in de nationale bestrijding van de runderhorzel, een insect waarvan de larven zich onder de koeienhuid nestelden. Jonge dieren groeiden hierdoor trager, bij volwassen dieren nam de melkproductie af en de bulten, die in de huid ontstonden, lieten sporen na in het leer dat van de huiden gemaakt werd. Redenen genoeg om tot actie over te gaan.
De runderhorzels leverden geen vaste baan op, zodat mijn vader noodgedwongen verder moest solliciteren en in de gemeente Hardenberg werk vond. Mijn ouders lieten Harlingen achter zich en verruilden hun nieuwbouwwoning in de naoorlogse wijk Plan Zuid voor een bovenwoning, gevestigd in een monumentale herenboerderij in Gramsbergen. Hier in Overijssel liggen mijn oudste jeugdherinneringen, waarvan de geboorte van mijn drie jaar jongere zusje één van de eerste is.
Alles wat ik me van Harlingen herinner, is dus van latere datum en moet gevormd zijn tijdens de vele bezoekjes aan mijn opa van vaderszijde, mijn oma van moederszijde en hun al dan niet nog thuiswonende kinderen. Het schitteren van het zonlicht op de golven van de Waddenzee, de teerlucht van de Zuiderhaven en de drukte bij het vertrek van de boten naar Vlieland en Terschelling. De mandarijneenden in het parkje tegenover het station, de volières met tropische vogels in de Engelse Tuin en natuurlijk de smaak van suikerbrood en Oranjekoek.
De speeltuin, achter in de straat bij mijn oma, en de boodschappentas van de tante, voor wie ik altijd wel even naar de winkels moest: een beter jeugdsentiment ken ik niet. Hier waren mijn ouders weer even kind, broer of zus en kwamen de jaren vijftig in kleur voorbij. In het laatste decennium van het Rijke Roomse Leven zag ik mijn tantes in witte trouwjurken naar hetzelfde altaar lopen als mijn moeder voor hen en werden neefjes en nichtjes bij dezelfde doopvont gedoopt als ikzelf.
De eerste jaren gingen we vaak terug naar onze bakermat. Mijn vader huurde dan een auto met voorin een bank in plaats van twee stoelen, zodat mijn zusje tussen mijn ouders in kon zitten. Ingeklemd tussen mijn twee broers zat ik op de achterbank en kon door de voorruit de vrachtauto zien, die mijn vader op de smalle tweebaansweg tussen Hoorn en de Afsluitdijk niet in wist te halen. Thuis beloofde hij onderweg te zullen stoppen voor een versnapering, maar iedere keer reden we café-restaurant Neeltje Pater in Broek in Waterland of hotel Friesland in Wieringermeer voorbij. We waren er toch bijna.
Bij aankomst in Harlingen werden we verdeeld over een aantal logeeradressen, waarbij ik doorgaans terecht kwam bij de meest bazige zus van mijn vader, die van de boodschappen. Op de oom en tante na, die op de drempel van de jaren zestig verhuisd waren naar alweer een nieuwbouwwijk, woonden alle familieleden op loopafstand in en nabij het centrum en ik vulde ik mijn logeerpartij met bezoekjes aan de hele familie, bij wie de voordeur nooit op slot zat.
Kwetsbaarheid ~ 1) Broosheid 2) Brosheid 3) Fragiliteit 4) Gevoeligheid 5) Teergevoeligheid 6) Teerhartigheid 7) Teerheid 8) Vulnerabiliteit 9) Zwakheid
Het was zomervakantie en ditmaal waren mijn broers en ik door mijn vader in Dordrecht op de trein gezet, richting Haarlem. Met de geruststellende gedachte dat mijn oudste broer kon lezen, waren we aan de spannende reis begonnen en ik verheugde me al op het stuk suikerkoek dat in Harlingen ongetwijfeld op me lag te wachten.
In Haarlem stapten we over op de trein naar Alkmaar en tot mijn schrik ging de trein niet verder, maar terug. Pas toen het eerstvolgende station mij niet bekend voorkwam, durfde ik op een goede afloop te hopen. Mijn opluchting was dan ook groot, toen we naast het station van Alkmaar in de groene NACO-bus richting Leeuwarden konden plaatsnemen.
Bij Den Oever, aan de kop van de Afsluitdijk, zou de bus een kwartiertje wachten en we hadden van mijn moeder geld meegekregen om er een ijsje te kopen. Mijn broers besloten dat ik die ijsjes moest gaan halen en met drie dubbeltjes in mijn hand liep ik de bus uit, op weg naar het winkeltje in de wachtkamer.
Toen ik weer naar buiten kwam, zag ik nog net de achterkant van de bus de hoek om gaan. Van een kwartier pauze was dus geen sprake geweest. Daar stond ik dan, vijf jaar oud en helemaal alleen op een zonnig busstation in de kop van Noord-Holland. Zonder broers, zonder koffer en zonder buskaartje wist ik niet wie er nu zieliger was, die smeltende ijsjes in mijn hand of ikzelf.
Voor mijn gevoel duurde het een uur, maar misschien waren het wel de langste tien minuten van mijn leven tot dan toe. Ik kon mijn tranen nauwelijks bedwingen toen ik mijn broers zag aankomen, met een boos gezicht en drie koffers in hun handen. De buschauffeur had hen aan het einde van de straat uit laten stappen en gebroederlijk hebben we op het busstation van Den Oever een uur gewacht op de volgende bus, ons nog niet bewust van de bezorgdheid die er op onze logeeradressen aan het groeien was.
WOT: betekent Write on Thursday. Iedere donderdag verschijnt er een woord waarover je iets kunt schrijven, vloggen of ploggen. Laat bij Martha een link achter naar je eigen blog.