Alma Mater

11. Havenstraat

     0

De jaren zeventig, die begonnen waren in de bovenbouw van het gymnasium, naderden hun einde in het Academiegebouw op het Utrechtse Domplein. Twee maanden eerder had ik mijn afstudeerscriptie over de Koude Oorlog ingeleverd bij de administratie van het Instituut voor Geschiedenis en een paar weken later kreeg ik bij een terloopse bespreking mijn cijfer te horen, een teleurstellende zes met een klein plusje.

Mijn begeleider stelde vragen over de aanpak van de scriptie, waarop de antwoorden in het eerste hoofdstuk te vinden waren, en ik kreeg de indruk dat hij niet erg oplettend had zitten lezen. Maar misschien kreeg ik hier een koekje van eigen deeg, want na twee eerdere inhoudsloze ontmoetingen had ik besloten zijn begeleiding te laten voor wat het was en het scriptieonderzoek op eigen kompas af te ronden.

Op mijn verkeersdiploma is meer aandacht besteed aan het vermelden van mijn naam dan op mijn afstudeerbul, hierop zijn alle relevante gegevens met een vlekkerige blauwe balpen geschreven in een knullig handschrift. De gecommitteerde heeft zich van de kantlijn niets aangetrokken en tot de rand van het papier doorgeschreven, en eigenlijk paste dit wel bij de sfeer van de uitreiking.

In een klein kamertje van het historische gebouw, waar in 1579 nog de Unie van Utrecht was ondertekend, zaten achter een tafeltje twee mij onbekende wetenschappelijke medewerkers die wisten te vertellen dat ik niet geslaagd was, maar slechts was toegelaten tot de promotie. Pas als ik een proefschrift geschreven had en met succes zou hebben verdedigd, telde ik mee in de academische wereld.

Dat was wel het laatste wat ik ambieerde, want ik zocht een gewoon leven, met mensen om me heen die zich niet verheven voelden boven titelloze medeburgers. Na zeven jaar literatuurtentamens voelde ik geen behoefte meer om me nog verder te verdiepen in wetenschappelijke literatuur, en ik had al helemaal geen zin om verder te bouwen aan een academisch netwerk met als doel ooit universitair docent te kunnen worden.

Misschien was ik wel de laatste afstuderende van de jaren zeventig, en tegelijkertijd één van de eerste producten van een gedemocratiseerde wetenschapsfabriek, die in de komende decennia aan de lopende band doctorandussen zoals ik ging afleveren, die met moeite een baan konden vinden of zich moesten omscholen in de informatica.

Goed kunnen leren was niet iets waar ik echt trots op was. Ik had er nooit veel voor hoeven doen, behalve gedisciplineerd mijn huiswerk maken en later tentamens doen. Bovendien waren er vakken genoeg geweest, waar ik grote moeite mee had. Als ik ouders van vrienden moest vertellen dat ik op het gymnasium zat, voelde ik altijd een lichte gêne, alsof ik het hoog in mijn bol had.

Niets was minder waar, ik was op mijn zesde in een trein gestapt en had met eenmaal overstappen en een keertje blijven zitten een diploma gymnasium-α gehaald. Over wat ik wilde worden had ik zelf nooit goed nagedacht, maar vakantiebaantjes hadden me wel laten zien welke kant ik niet op wilde. En toen kwam de vraag wat ik ging studeren.

Mijn ouders stuurden me naar een katholiek beroepskeuzebureau, en die dag herinner ik mij nog goed. Ik legde allerlei tests af, waaronder het invullen van een matrix waarbij ik telkens uit vier beroepssituaties moest kiezen: maakte ik liever een grote pan tomatensoep klaar, of ging ik de boekhouding op orde brengen? Als ik me toen goed gerealiseerd had hoe bepalend deze dag voor mijn toekomst ging worden, zou ik hier nog eens keertje extra over nagedacht hebben.

Aan het einde van de dag had ik een gesprek met een psycholoog. Hij sprak op ernstige toon en praatte me vooral van alles uit mijn hoofd, vooral de kunstacademie. Met het gevoel voor deze dag gezakt te zijn liep ik aan het einde van de middag richting het station, op weg naar huis.

Op oude foto’s zie ik dat mijn vrouw, ouders en schoonmoeder er op hun zondags uitzagen, zelf heb ik mijn zwarte trouwpak met brede stropdas aangetrokken voor het officiële afscheid van de universiteit. Zonder dat iemand wist wat hem of haar precies te wachten stond, viel het totale gebrek aan ceremonie iedereen tegen. Was dit het nu? Had ik hiervoor twintig jaar van mijn leven in school- en collegebanken gezeten? Voor een vlekkerig papiertje met potjeslatijn?

De jaren tachtig lachten me nog niet direct toe, maar mijn academische verleden kon ik gelukkig achter me laten. Die maandag daarop kon ik beginnen als conciërge op een detailhandelsschool.

 

Print Friendly, PDF & Email

Post-navigatie:




Wat je niet wil missen:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

%d bloggers liken dit: