Gekte
Soms heb ik een bui, waarin al mijn handelingen effectief moeten zijn.Bij het uitruimen van de vaatwasser wil ik ieder kastje en iedere lade maar één keer openen, en toch weer zo snel mogelijk dichtdoen. Hierbij mag ik van mezelf niet aarzelen. Je zou zeggen dat ik in al die jaren toch een behoorlijke routine heb kunnen opbouwen, maar het valt nog steeds niet mee deze klus perfect te klaren.
De grootste uitdaging zijn de theelepeltjes, die in het bestekbakje staan. De mok voor deze lepeltjes staat in het kastje bij de koffiekopjes, en de opruimhandelingen voor kopjes en lepeltjes liggen enigszins uit elkaar. In de praktijk is het nog best lastig om het kastdeurtje niet dicht te doen, als de kopjes geplaatst zijn maar het bestek nog uitgesorteerd moet worden.
Als kind wilde ook ik niet op de witte strepen van het zebrapad stappen, of op voegen naast de stoeptegels. Het bracht onheil dat nooit kwam. Iedere Goede Vrijdag achtte ik de kans groot dat de wereld om drie uur ’s middags zou vergaan, het moment waarop Jezus de geest gaf en het voorhangsel van de tempel scheurde. Tot zeker half vier hield ik mijn adem in. Maar ik leed in stilte, deze gedachten vertrouwde ik aan niemand toe, want de kans dat ik hierom uitgelachen zou worden was natuurlijk groot.
Een tijdje heb ik me ingebeeld, dat als ik op de snelweg ingehaald zou worden door een zwarte auto, ik door mijn hoofd geschoten zou worden. Dat sloeg natuurlijk nergens op, maar het heeft wel even geduurd voordat ik deze gedachte kon begraven. Ook moest ik van mijzelf van de letters op het nummerbord van de auto voor me zo snel mogelijk een woord maken, anders zou ik in de file terechtkomen. Dat gebeurde overigens nog opvallend vaak.
Rijmwoorden zoeken is ook zo’n tic. Een vriendin van mijn vrouw woont in de Rulstraat, en voor mij hadden alle varkentjes bij de slager daar een krulstaart. De afgelopen weken trokken de grafieken van Van Dissel op heel Nederland een zware wissel, en op mij al helemaal, want ik heb nog altijd moeite met de X-as en de Y-as. Ook een rijmwoord voor de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care is snel gevonden: Ik heb gestudeerd en heet Gommers, maar mijn vader repareerde nog gewoon brommers. Inhoudsloze onzin natuurlijk, maar ik moet het kwijt.
Gelukkig leerde ik mijn dwangmatige handelingen loskoppelen van eventueel ongeluk, maar toen mijn vrouw naar het ziekenhuis moest voor een belangrijke uitslag, trok ik toch maar een paar Happy Socks aan. Ik voelde er mezelf na afloop niet veel blijer door. En ik bedacht me dat ik toch ook tot de dierentuin toegelaten zou zijn, als ik niet een Lacoste-shirt met krokodil droeg.
Ook ben ik gek op tellen. Hoeveel lampen hangen er in een zaal, hoeveel rijen gemetselde stenen telt een muur? Hoeveel lantarenpalen staan er tussen dit verkeerslicht en de rotonde verderop? Als ik in de kerk het bord met gezangen en verzen zie, controleer ik altijd even of ieder cijfer tussen de nul en de negen vertegenwoordigd is. Ik tel alvast alle cijfers op, waarbij 16 weer 1 + 6 = 7 is, en kom zo alvast tot een rapportcijfer voor de dienst die nog staat te beginnen. Maar net zo snel als ik alles optel, ben ik het resultaat ook weer kwijt en blijft de zinloosheid ervan over.
Natuurlijk hebben veel dingen om mij heen hun vaste plaats. De boekenkast is ingedeeld op thema, alfabet of soms ook op kleur, de besteklade volgt natuurlijk het mes-vork-lepel-stramien. In de glazenkast heerst een strikte orde, met kleine glaasjes in het midden en naar weerszijden toe glazen in oplopende hoogte. Iedere lade heeft zijn eigen inhoud, waarvoor ik een eigen logica bedacht heb. Op deze manier kan ik bijna alles moeiteloos terugvinden, en dat is maar goed ook. Ik kan namelijk niet zoeken.
Het is maar goed dat ik niet op mezelf woon, want dan zou deze gekte alleen maar verergeren. Nu heb ik gelukkig een vrouw om me heen, die zich niet altijd iets aantrekt van mijn patronen en de logica hierachter vaak niet begrijpt. Toen mijn zoon nog thuis woonde, verplaatste hij soms boeken, om te zien hoelang het zou duren voordat ik dit in de gaten had.
Als mijn kleinkinderen op bezoek zijn, trekken ze lades open, duiken in de kast om speelgoed te pakken of willen naar zolder om met de keurig opgeruimde lego te spelen. Zij lopen dwars door mijn systemen heen, net zoals hun ouders en mijn vrouw mijn gekte benoemen en erom kunnen glimlachen.
Het zijn de momenten waarop ik mezelf relativeer door even terug te denken aan de spiegelende poster van de Stichting Pandora, die in de jaren zeventig op menig studentkamer hing. De tekst was een citaat van Simon Carmiggelt, afkomstig uit één van zijn Kronkels in Het Parool.
Ooit ’n normaal mens ontmoet? en…, beviel ‘t?
Het geeft mij iedere keer weer de rechtvaardiging om bij het inruimen van de vaatwasser alvast te denken aan het uitruimen.