Mensen om me heen

Heel even heb ik geprobeerd voetbalsupporter te worden. In die tijd ging ik op zondagmorgen kijken bij de thuiswedstrijden van mijn broer, waarover mijn vader zei dat de ploeg, die de avond ervoor het minst gedronken had, ging winnen. Een beetje gelijk had hij wel, want op sommige ochtenden speelde het tweede team van RCD inderdaad als zijn geuzennaam: Rot Club Dordt. We woonden toen aan de Krommedijk en vijftienhonderd meter verderop lag het DFC-stadion, zodat ik in die jaren de plaatselijke trots heel wat keren heb zien verliezen. Een DFC-hart heb ik er niet aan overgehouden.
Het Nederlands elftal speelde in het voorjaar van 1969 in de Rotterdamse Kuip tegen Polen, en ik was van de partij. Het was een saaie wedstrijd, waarin nog geen doelpunt was gevallen, maar de ploegen bleven hun best doen om zich te kwalificeren voor het EK het jaar daarop. Niemand verliet voor het einde het stadion en nadat Sjaak Roggeveen in de 89e minuut toch nog had weten te scoren, haastten alle supporters zich in één keer naar buiten. Ik zat gevangen in een mensenmassa, die mij de poort uitdreef en waarin bijsturen vrijwel onmogelijk was. Tien meter verderop zag ik een paaltje, waar ik omheen wilde en niet tegenaan, en dat lukte maar ternauwernood. Sinds dat moment bekijk ik een mensenmassa toch iets anders.
De Rolling Stones traden in mei 1976 op in het Haagse Zuiderpark en vrienden overtuigden me mee te gaan. De Beatles waren immers al zo’n jaar of zes uit elkaar, dus die rivaliteit was achterhaald. Het was een vergissing. Op die grijze zondagmiddag werden we bij de ingang gefouilleerd op wapens en drank, en het groepje Hell’s Angels vòòr ons was niet van plan zich zonder slag of stoot te laten ontwapenen. Uiteindelijk werden er wat messen ingeleverd en mocht de motorbende naar binnen, waar ze gedurende het hele concert te nadrukkelijk aanwezig waren. Ik dacht aan dat concert in Altamont, waar de Angels een bezoeker doodstaken, en was meer bezig met mijn eigen veiligheid dan met het optreden, dat nog slecht was ook. Het is maar goed dat Keith Richards zich door zijn drugsgebruik niet veel meer van deze jaren kan herinneren, want hij zag er beroerd uit en speelde belabberd. Die middag besloot ik massale concerten voortaan te mijden.
Als mijn kinderen me verwijten, dat ze vroeger te weinig in een pretpark zijn geweest, moet ik ze gelijk geven. Ik houd ik niet zo van pretparken en al helemaal niet van lange rijen, en helaas horen deze twee bij elkaar. Het was 1993 en de Efteling had een nieuwe attractie. Papa kon niet altijd nee zeggen en dus liep ik te midden van mijn uitgelaten kinderen die zomerse dag langs het Sprookjesbos en de Python, op zoek naar de nieuwste sensatie. De Droomvlucht was onmiddellijk herkenbaar aan de langste rij van het hele park, en natuurlijk wilde ik de opgewonden stemming niet bederven. We sloten braaf achteraan en na een half uur konden we eindelijk naar binnen.
Tenminste, dat dacht ik, maar om de hoek begon het zigzaggende labyrint, waarin wij volgens het bord nog een uur wachttijd hadden. In iedere bocht steeg bij de kinderen de spanning, terwijl mijn humeur langzaam het nulpunt naderde. Ik verwenste Anton Pieck, kreeg spontaan een hekel aan de mensen die al een uur te dicht op mij stonden en wilde weggaan, of gaan meppen. Mijn vrouw siste me toe dat ik normaal moest doen en onder stil protest bereikte ik na anderhalf uur eindelijk de attractie. We stapten in een gondel, die tussen van elfen en trollen in ongeveer negentig seconden naar beneden zakte en dat was het. Toen ik buiten kwam stonden pretparken op mijn zwarte lijst.
Vanaf de Franse camping was Figueres een kleine anderhalf uur rijden. Natuurlijk wilde ik het Dalí-museum daar weleens bezoeken, en een betere gelegenheid zou zich voorlopig niet voordoen. Omdat mijn Spaans nog niet veel verder ging dan una cerveza, por favor vond ik het een spannende onderneming, maar het viel mee. Figueres stond goed aangegeven op de borden en het museum was zo gevonden. Wij hoefden slechts de lange rij rood aangelopen toeristen te volgen, die allemaal een dagje uit de zon wilden blijven. Zelf vond ik dat genoeg surrealisme voor één dag, maar mijn vrouw zei dat ze echt geen drie uur in een auto ging zitten voor alleen een ijsje op een Spaans plein. Tegen zoveel realiteitszin kon ik niet op en ik moet toegeven, ze had gelijk. Een vreemder museum had ik nog nooit gezien, en alleen daarom al was het de moeite waard.
Je zou zeggen dat er voor mij die middag een les te leren viel: dat wachten de moeite waard kan zijn en dat het inspirerend is dingen groepsgewijs te beleven. Dat is maar ten dele gelukt, want mijn bucketlist van dingen die ik liever niet doe, is er sinds die dag niet kleiner van geworden. Je zult mij namelijk nog steeds niet aantreffen in de file naar het strand, op de braderie in het winkelcentrum of op een meubelboulevard op tweede paasdag. Drukbezochte overzichtstentoonstellingen zijn niet aan mij besteed en in de zomermaanden probeer ik Schiphol te mijden. Als toerist loop ik met plaatsvervangende schaamte door Venetië en Barcelona en prijs me gelukkig dat ik in ieder geval niet aan boord van een cruiseschip hoef.
Ik houd echt wel van mensen om me heen, maar liever niet iedere dag en ook niet allemaal tegelijk.