Teveel om aan te trekken

Veel kastruimte kende de studentenflat niet. Een kleine legkast, dito hangkast en een berging boven de gang was alles. Zelf had ik er nog acht oranje geverfde groentekisten aan toegevoegd, waarvan twee voorzien waren van gordijntjes met een oranje-paars motief, genaaid door een buurvrouw van thuis. Mijn moeder was namelijk van het breien, niet van het naaien. De studieboeken stonden keurig in het gelid op het Tomado-boekenrekje, boven het piepkleine bureautje dat van mijn broer was geweest.
Om ruimte te winnen had ik de hangkast op de gang gezet, en in deze kast zat bijna mijn hele garderobe: een paar spijkerbroeken, T-shirts met lange of korte mouw, een vest en een paar warme truien. ’s Zomers hing mijn winterjas thuis, om in het najaar omgeruild te worden voor een zomerjas. Wassen deed ik na verloop van tijd zelf, dan hoefde ik die weekendtas vol vuile kleren niet meer mee naar huis te sjouwen. Eén wasprogramma volstond: bonte was op veertig graden.
De gemiddelde Nederlandse man had in die tijd vijf overhemden, zei het artikel in de krant. Dat betekende, dat er ergens iemand moest zijn met wel acht overhemden, want ik had er maar twee. Een lichtbruin exemplaar, dat ik onder een kanariegele sweater droeg, met de manchetten teruggeslagen over de mouw en de boordpunten naar buiten.
In deze jaren van glamrock had ik in een trendgevoelige bui een hemelsblauw fluwelen kostuum gekocht, geïnspireerd door Bryan Ferry van Roxy Music. En bij dat pak hoorde mijn tweede overhemd, blauw-wit gestreept, en een rode stropdas. Versleten heb ik dit pak niet, want tussen alle studentikoze T-shirts en spijkerpakken was ik in de collegezaal toch wel een beetje overdressed. Het jasje heeft het nog het langst volgehouden, want van lieverlee gingen er vrienden trouwen en kwam dit kledingstuk goed van pas.
Op dit moment liggen er in mijn kast veertien overhemden, en dit is nog maar de wintercollectie. Boven op zolder liggen er nog acht op de zomer te wachten en vier op de tien kilo, die ik een paar jaar geleden ben afgevallen. Hoe meer kleren je hebt, des te minder ieder afzonderlijk kledingstuk slijt en ik vraag me nu dus ook af, waarom ik afgelopen zomer toch weer drie overhemden gekocht heb. Ik had er dus ook drie weg kunnen gooien, maar ja, die waren nog niet versleten en sinds de kinderen het huis uit zijn is er kastruimte genoeg. Gek dat de zuinigheid, die ik thuis voor de kledingkast met gemak kan opbrengen, in de winkel ver te zoeken is.
Het aantal stropdassen heeft geen gelijke tred gehouden met het aantal overhemden, omdat de das een shirt vaak overleeft. De strop slijt nauwelijks en vangt hooguit een paar vetvlekken. Gelukkig is het dragen van een stropdas uit, en niet alleen omdat prins Claus ooit in zo’n belachelijk optreden zijn exemplaar demonstratief af deed. Een strop zit gewoon niet lekker en in ons nonchalante spijkerpak vergeleken we de das toen nog graag met een wurgkoord. Dat ging ons na onze studietijd niet overkomen, dachten we nog.
Tegen de zijwand van mijn kledingkast hangt een blauwgeverfde klerenhanger, met zijn vrolijke rode stippen ongetwijfeld ooit een liefdevol cadeau voor vaderdag. Een paar jaar geleden was ik al eens flink aan het uitdunnen geweest, maar er hangen nog steeds zo’n vijftien stropdassen aan die hanger. In hun bonte verscheidenheid laten zij een mooi tijdsbeeld laten zien.
Het breedste exemplaar droeg ik op mijn trouwdag in 1979 en de bruine tinten overspannen met gemak twaalf centimeter; de smalste is niet meer dan een drie centimeter breed zwartleren bandje. Het Paisleymotief is met vier vertegenwoordigers duidelijk favoriet, maar er hangt ook een echte M.C. Escher-stropdas tussen. Mijn tot nu toe laatste stropdas, een compositie in roze, is te zien op de trouwfoto’s van mijn tweede dochter, inmiddels vier jaar geleden. Het bijpassende trouwpak hangt trouwens ook boven in een kast op die tien extra kilo’s te wachten.
Nu ik gestopt ben met werken is de dagelijkse noodzaak tot het dragen van een overhemd, met of zonder stropdas, verdwenen. Het wordt dus wel eens tijd mijn voorraad overhemden drastisch uit te dunnen. Weggooien doe ik natuurlijk niet, want de berichten van mijn pensioenfonds zijn over het algemeen niet zo hoopgevend. Bovendien duurt het nog drie jaar voor ik, 66 jaar en 4 maanden oud, de AOW-leeftijd bereik en mijn vroegpensioen kan omruilen voor het Zwitserleven-gevoel.
Maar wanneer ik ook maar de geringste slijtage bij één van mijn zesentwintig shirts bemerk, gaat hij direct de vuilnisbak in. En om het probleem ook bij de bron aan te pakken, heb ik me voorgenomen in 2017 geen enkel overhemd meer te kopen.
Ik wil ook wel eens in een huispak op de bank hangen. Denk ik.
Een zin met een gouden randje: “dat de zuinigheid, die ik thuis voor de kledingkast met gemak kan opbrengen, in de winkel ver te zoeken is”.
Dank je, Ja, ik denk dat meer mensen hier last van hebben 🙂