Over ziek zijn (1): Woorden
Dit blog had een zetje nodig om geschreven te worden. De meeste ingrediënten zaten al in mijn hoofd, maar de brug naar buiten was te ver. Ik kreeg hulp van de zaterdagbijlage van de krant en van het hierin aangehaalde boek van Virginia Woolf’s How to be ill. Ziek zijn is volgens deze schrijfster een unieke situatie die je creatief moet uitbuiten, maar waar onze taal nog maar weinig woorden voor heeft. Bepaald gezond ben ik niet meer, maar ik heb nog woorden genoeg om eens een poging te wagen. Dus vanuit de positie van de zieke, die volgens Virginia Woolf de wereld beter begrijpt omdat hij aan de rand ervan staat, met een perspectief dat is losgemaakt van brave conventie, keurige woorden, heldere betekenissen, redelijke overwegingen, fatsoenlijke normen, duidelijke grenzen en een nuchter oordeel, wil ik het volgende toch maar delen.
Eigenlijk draait deze ziekte om eten, om de aloude Darwinistische principes van survival of the fittest, van eten en gegeten worden. De tumor in mijn maag eet mij op, omdat het mij niet lukt genoeg te eten om hem tevreden te houden. Want de parasiet in mij heeft een geducht arsenaal aan trucs om dat te verhinderen. Het begon met het geleidelijk wegnemen van eetlust, waardoor ik steeds meer moeite kreeg mijn bord leeg te eten en er geen ruimte meer was voor een toetje. Vooral vlees ging mij tegenstaan, maar ik dacht dat ik als kleinzoon van een slager en zoon van een keurmeester-van vee-en-vlees inmiddels misschien wel de maximale hoeveelheid ervan genuttigd had, en dat mijn lichaam ging protesteren tegen een verlenging van mijn bestaan als carnivoor. Natuurlijk zou ook een psychische component een rol hebben kunnen spelen, want in de vader-zoon dynamiek had ik er nog steeds af en toe behoefte aan om mij af te wenden van alles rondom vlees.
Maar de weerzin ging verder. Melk, appels en alles wat appel bevatte, uitgezonderd appeltaart en appelmoes. De meeste smoothies bevatten appel, daar kwam ik ook snel achter. Grote aardbeien smaakten naar vanille en ze stonden me tegen. Brood werd geroosterd brood en mijn tostiweken begonnen, ondanks dat plakje ham.
Eerst smaakte het bier niet meer, zelfs een flesje trappistenbier was meer bitter dan bier. Toen volgde de rosé en ik realiseerde me dat ik nu zowel bijna vegetariër als geheelonthouder geworden was. Een blikje of flesje cassis nam de plaats in van koffie, een breuk met een bijna zestigjarige traditie die ik ook in iedere vakantie, op iedere camping en in ieder hotel, had volgehouden. Geen enkele manier van koffiezetten had geheimen voor mij, maar de elektrische koffiemolen staat nu werkloos in een keukenla. Met heimwee zie ik ’s avonds op de televisie de koffiereclames voorbijkomen. De cassis is inmiddels overigens vervangen door limonadesiroop, want koolzuurhoudende dranken vallen ook niet zo lekker meer.
De poortwachter naar mijn maag is bepaald wispelturig. Wat gisteren – in kleine porties weliswaar – nog naar binnen gleed, kan vandaag geweigerd worden. Dat geldt onder andere voor stamppot andijvie, bruine bonensoep, het plakje bacon onder het gebakken ei, macaroni en pizza. Die pizza uit de supermarkt smaakte trouwens nergens naar, behalve naar zout en naar E-nummers, en ik dacht er zo’n trek in te hebben. Het moet ook voor mijn vrouw erg frustrerend zijn, want het is al lastig om te verzinnen wat we gaan eten en dan gaat het soms ook nog onverbiddelijk retour, naar de wc-pot of naar de keuken.
Voortdurend loop ik te verzinnen waar ik wel trek in denk te hebben, en belangrijker nog, waarvan ik ook nog vermoed dat het wel langs de poortwachter komt. Want op een dieet van yoghurt en kwark, spritsen, halve stroopwafels en lange vingers, handsinaasappels en glaasjes jus d’orange ga ik het geen maanden volhouden. Dus probeer ik een veelheid aan soepen, vers of uit een pak, aardappelpuree met spinazie, postelein of rode bietjes, gekookte en gebakken eieren, een omelet of het aloude tomatenroerei, dat mij vroeger al door budgetloze studentenweken heen hielp. Een potje witte bonen in tomatensaus of een creamcracker met avocado, of gewoon met hagelslag of jam.
Van sommige gerechten verbaast het me zelf, dat ze zo makkelijk naar binnengaan. Een halve loempia bijvoorbeeld, of foe yong hai met bahmi, zonder de stukken kip en de grote champignons natuurlijk. Of wat te denken van een garnalentaartje op bladerdeeg, of kerriesoep met gerookte zalm? Maar voor alles geldt: mijn maag geeft geen garanties, morgen kan ook dat eten voorbij zijn. Eigenlijk is er geen peil op te trekken en ik vrees de dag dat ik moet terugvallen op flesjes Nutridrink, in smaak het tegenovergestelde van het voor mij nieuwe begrip comfort food.
Natuurlijk heb ik visioenen van lekker eten, dat voorgoed aan mijn neus voorbij zal gaan. Een broodje gezond, een bruin pistoletje met een blaadje sla, plakjes ham en kaas, schijfjes komkommer, tomaat en ei, afgemaakt met een beetje curry-ketchup. Een Brabants worstenbroodje, een puntzak patat frites met een dikke klodder pindasaus, een zakje churros of een Vietnamese loempia. Op iets hoger dan straatniveau zo’n full English breakfast in een hotel aan de Engelse zuidkust, een versgebakken pizza uit een Italiaans restaurant, boeuf bourguignon, Duitse biefstuk, kabeljauw met mosterdstip of simpelweg witlof met ham en kaas.
Ook het ouderwetse Russische ei uit de lunchroom van de jaren zestig komt regelmatig voorbij, ik heb er zelfs een recept uit grootmoeders tijd van opgezocht en realiseerde me toen pas dat ook daar geen vlees aan te pas kwam, alleen stukjes aardappel en groente, ei en zachte mayonaise. En voor de garnering vis, maar dat mag van mij ook weggelaten worden. Het is een echte tantaluskwelling, al dat lekkere eten dat beschikbaar, maar toch onbereikbaar is.
Met de calorie-inname van een mannequin is het niet vreemd dat mijn rustpauzes zich aanpassen aan mijn dalende energieniveau. Ik lig graag even op de bank, of boven op bed. Op de dekens, dat wel, niet eronder. Dat komt later wel. Mijn gedachten nemen dan hun vrije loop en ze gaan overal heen. Naar de inhoud van dit blog bijvoorbeeld.
Van mensen, die een bijna-doodervaring hebben meegemaakt, hoor je dat ze in de laatste plotselinge ogenblikken hun hele leven aan zich voorbij zagen flitsen. Mij is meer tijd gegeven en die flits is veranderd in een ouderwetse diavoorstelling, waarin de raampjes elkaar in een rustig tempo opvolgen. De beelden staan niet chronologische volgorde, en overbekende momenten worden opgevolgd door terloopse gebeurtenissen, waaraan ik vòòr dat moment soms in geen vijftig jaar had teruggedacht.
Ik zie mijn moeder met het nieuwe gasfornuis haar eerste cake bakken en proef haar teleurstelling dat hij niet zo strak is als die van de banketbakker. Ik zit bij mijn opa aan het middageten en verwonder me weer over de enorme Tupperware-verzameling van mijn tante, zo’n beetje zijn huishoudster. Brood, beschuit, peper, zout, mosterd, hagelslag, vruchtenhagel, peper, zout en mosterd, alles zit in Tupperware. Ze moet een graag geziene gast geweest zijn op de party’s van haar vriendinnen. Vijf minuten later ben ik in Rotterdam-Alexander bij een vriend van de middelbare school en hoor ik voor het eerst de elpees Waiting for the sun van de Doors en Axis bold as love van Jimi Hendrix. Hij bakt tussen de middag eieren voor ons.
Op de camping in Zuid-Frankrijk lopen weer de mieren over de deurpost van het toilet en slaat in de verte de kerkklok van Thézan twee uur. In Londen zie ik de achterlichten van de trein naar Harwich het perron van Liverpool Street Station verlaten en ik realiseer me dat ik met een hele schoolklas de nachtboot ga missen. In de supermarkt op het winkelcentrum van de nieuwbouwwijk jat ik mijn eerste rolletje drop en verbaas me erover dat dit zo gemakkelijk gaat. Want ook uitglijders en missers, groter dan een rolletje snoep, komen voorbij, als zonden waar ik nog vergeving voor moet vragen. Want het liefste eindig ik met een schone lei en ik probeer mijn geweten op te poetsen met oprechte spijt en drie weesgegroetjes. De tekst daarvan heb ik opnieuw uit mijn hoofd geleerd.
Mijn gestrekte uren leveren soms ook verrassende inzichten op. Zo bedacht ik mij dat ik best zonder mijn maagtumor kan leven, maar hij niet zonder mij. Het zou dus het beste zijn om het met hem op een akkoordje te gooien, om af te spreken het kalm aan te doen en de groeicijfers te temperen. Maar ik spreek de taal van mijn tegenstander niet. In weerwil van Virginia Woolf, de kloof tussen ziekte en gezondheid laat zich niet louter door woorden overbruggen, er is ook medische kennis en medemenselijkheid voor nodig.
Het artikel ´De heilzame effecten van ziek-zijn´ van Sander Kollaard verscheen in dagblad Trouw op 18 september 2021.
Weer zo pakkend geschreven. De boodschap is niet vermakelijk maar je manier van schrijven wel
de parasiet heeft meer nodig dan jij naar binnen kunt werken. De truc van het verminderen van je eetlust lijkt dus eerder op jouw eigen verdediging om het kalm aan te doen. Nu nog het stapje van de laagste hoeveelheid calorien maar wel wat jij het lekkerste vind.