Over ziek zijn (7): Closure
In het Engels heet het zo mooi closure, afsluiting klinkt toch wat gewoner, dat kan ook slaan op een gaslek of een beschadigd weggedeelte. Het een plaatsje geven kan nog net, maar ik vraag me dan altijd onmiddellijk af waar dat plaatsje is: in je hoofd, in je gevoel of als een Boeddhabeeld in de tuin.
Er zijn wel een paar dingen die een betere afsluiting verdiend hadden, en die zo’n closure nooit zullen krijgen. En dan heb ik niet over relaties, die kun je niet afsluiten, zij worden voor beide zijden afgebroken als het onvermijdelijke daar is. Alhoewel, houd je ooit op man, vader, opa of vriend te zijn, zolang de ander nog om je geeft, verdriet heeft en over je rouwt? Zolang jouw foto nog in de kamer staat en je muziek emoties oproept? Nee, ik heb het hier vooral over mijn wekelijkse gang naar het zwembad, iets wat ik meer dan vijftig jaar volgehouden heb. Zwemmen is voor mij veel meer geweest dan de overkant bereiken, meer dan baantjes trekken. Het is een catharsis, een reiniging voor lichaam en geest, een onderdompeling in een ademloze wereld van stilte waar je bestaan even stilstaat.
Er zijn wel wat jaren overheen gegaan voor ik deze hogere waarde toekende aan mijn favoriete sport. Zwemmen was gewoon fijn, binnen in het wedstrijdbad, wachtend op het startschot. Of met een transistorradio op de ligweide, wanneer school en huiswerk ver weg waren.
Een sprinter ben ik nooit geweest, net als bij al het andere begin ik liever kalm aan. Maar als het goed voelt, kan ik uren doorgaan. Ik hield van langebaanwedstrijden, in het begin 500 meter, later 1 of 2 twee kilometer en doorgaans in open water: een kanaal, een recreatieplas of zelfs een rivier. Insmeren met kajapoetolie, daar deed ik niet aan, dan zat je uren later nog met plakkende armen en benen in de touringcar naar huis. Want langs het kanaal stond misschien wel een douche, naast de vrachtwagen waarin je je moest omkleden, maar het warme water was altijd op. Ik vertrouwde op mijn eigen beschermende vetlaag.
De werkelijke verslaving was de cadans, het door kunnen malen zonder erbij na te hoeven denken, met als mantra het refrein van een liedje uit de Top 40. Dat hoefde ik niet uit te kiezen, dat kwam vanzelf bovendrijven. Ik was even verlost van alle dagelijkse beslommeringen en bestond alleen voor het water om me heen, dat me rustig doorliet en zich niet met me bemoeide.
Een zwem- of waterpolotraining met een bazige trainer op de kant bracht dat ritme niet, maar er viel nog toch voldoende plezier uit te halen. Het plezier van lichaamsbeheersing, het proberen uit te vinden waarin jij net iets beter was dan anderen. En dan niet voor een Olympische medaille, maar gewoon voor de lol, hooguit beloond met een diploma of een vaantje bij onderlinge wedstrijden, met weinig uiterlijk vertoon aan het einde van de avond uitgereikt door de secretaris van de vereniging.
Wedstrijdzwemmen viel als eerste af. Er kwam een kernploeg die ook ‘s ochtends voor schooltijd ging trainen, maar bij gebrek aan topsportmentaliteit haakte ik af. Waterpolo heb ik langer volgehouden, door verhuizingen zelfs bij drie verschillende verenigingen, maar het werd nooit meer het warme bad van vroeger. De vriendenclub van weleer was verdwenen, het vanzelfsprekende was weg. En na ruim twintig jaar besloot ik te stoppen en het chloorwater achter me te laten.
Toch zat het me niet lekker, zwemmen was zo lang een onderdeel van mijn identiteit geweest dat ik me incompleet voelde. Ik moest terug naar de bassinrand, naar de duik die de spiegelgladde wateroppervlakte doorkliefde, naar het mij omarmende water en naar het geluid van de plotselinge stilte onder water. Naar de rood-witte lijnen en de koppelkeerpunten, naar uitzwemmen en nadouchen.
Het werd trimzwemmen, meer dan dertig jaar lang. De vanzelfsprekendheid keerde terug, en ook de vertrouwde gezichten. Mensen uit de baan waarin ik zwom, ouders van vriendinnen van mijn dochters, kennissen uit de kerk en buurtgenoten. Drie kwartier vormden we een hechte groep met aan de kant praatjes over vroeger en nu, over werk en vakantie. Een uur later gingen we weer op in het anonieme dagelijkse leven, een kleine uitzondering daargelaten.
Het is slecht afgelopen met dat trimzwemmen. De vereniging kreeg een nieuwe voorzitter, een leider met ambitie en visie, die vond dat iedere afdeling van de zwemvereniging zichzelf moest kunnen bedruipen en dat er dus geen budget meer van de ene afdeling naar de andere mocht vloeien. Bij trimzwemmen moest er voortaan altijd een trainer op de kant staan (onze trainer zwom gewoon mee) en een BHV’er aanwezig zijn voor een mogelijke calamiteit die in de dertig jaar ervoor nooit had plaatsgevonden. Het was einde verhaal, de trimafdeling was te klein om aan al deze eisen te kunnen voldoen en wij werden als groep uit de vereniging gezet.
De exploitant van het zwembad zette een badmeester langs de kant om ons te trainen, maar voor sommigen was dit het moment om af te haken. Twee groepen werden samengesmolten tot één. Het moet gezegd: de eerste badmeester was bekwaam en had er zin in. Hij wist het restant van de groep meer dan een jaar bij elkaar te houden. Maar toen studeerde hij als werkstudent hij af en kon een elders een baan krijgen in het verlengde van zijn opleiding. Meer trimzwemmers verdwenen, maar een harde kern van gemiddeld zo’n acht zwemmers zette door.
En toen kwam corona roet in het eten gooien. Eerst helemaal niet zwemmen, daarna telefonisch aanmelden en met zwembroek of badpak al aan naar het zwembad. Stickers, looproutes en rood-witte linten. Niet douchen na afloop, snel omkleden en dan via de achteruitgang weer snel naar buiten. Eind december vorig jaar begon de tweede lockdown, het zwembad sloot zijn deuren en toen deze na een paar maanden weer voorzichtig opengingen, had ik me net bij de huisarts gemeld. Ik wilde het resultaat van deze medische molen eerst even afwachten, zei ik nog.
Het spijt me dat ik na vijftig jaar zwemmen me niet gerealiseerd heb dat ik die woensdag vòòr Kerst voor het laatst mijn baantjes heb getrokken. Ik heb niet achteromgekeken, geen afscheid genomen en heb twee dagen later thuis mijn sporttas met zwembroek en badlaken, met zwembril en flesje shampoo onder in de kast gezet. Drie weken geleden heb ik hem leeggehaald en een heel dikke deur achter me dicht gedaan.
Hoi Stephan,
Ik lees jouw stukken met erg veel genoegen.
Het mooie gebruik van de nederlandsche taal. En de persoonlijke- en gedetailleerde manier waarop je de onderwerpen weet te treffen.
Heel mooi