#WOT 16: Hebbedingetje
Toen de achterbuurman, met een glas whiskey in de hand, bij de buurtbarbecue vertelde dat hij een opblaasbare tent had, kon ik me daar niets bij voorstellen. Ik zag zo’n ouderwetse dynamiet-detonator voor me, waarmee de boel de lucht in werd geblazen en wist dit niet te combineren met een drukke camping. Toen hij verder ging over zijn nieuwe skottelbraai en het kluisje, dat hij op de bodem van zijn Chrysler Voyager had laten monteren, begreep ik dat imponeren voor hem op dit moment belangrijker was dan informeren. Ik vertelde hem dat ik nog even een biertje ging pakken en vond een andere gesprekspartner.
Maar de opblaasbare tent liet mij niet los. Twee maanden later zat ik op de veranda van het zomerhuisje op de Zuid- Franse camping en zag een Nederlandse auto arriveren. Terwijl vader en moeder het toegewezen kampeerplekje inspecteerden en wat grote stenen opzij wierpen, probeerden twee broertjes hun opgeslagen energie kwijt te raken door rondjes te hollen en tikkertje te spelen. In alle rust werd de kofferbak leeggehaald en op de grond kwam een grote tentzak te liggen. Ik ging er eens goed voor zitten, want wat is er nu leuker dan anderen een tent zien opzetten?
Maar al gauw zag ik dat er geen tentstokken aan te pas kwamen en dat de vermakelijke fase van passen en meten overgeslagen werd. Voor de neutrale toeschouwer best jammer natuurlijk. Maar toen ik zag dat de tent, eigenlijk een groot vierkant van katoenen tentdoek en een vaste bodem van kunststof, aan de hoekpunten werd vastgezet en er een grote voetpomp tevoorschijn kwam, was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Zou dit dan zo’n opblaasbare tent zijn? Jawel, en nog geen tien minuten later was het oppompen klaar en stond er een mooie koepeltent. Het zaad van de hebzucht was gezaaid.
Hebbeding: 1) iets wat je graag wil hebben 2) gadget 3) snuisterij
Al snel berekende ik dat ik voor de weekprijs van het huisje drie weken in een tent kon kamperen. Omdat ik in die jaren het liefst zo lang mogelijk op de camping bleef en eigenlijk helemaal niet terug wilde naar de dagelijkse file op de A20, stond mijn besluit al snel vast: ik moest en zou zo’n tent hebben. Kampeerervaring had ik vroeger bij de zeeverkenners opgedaan, dus wat kon deze nieuwe stap in de weg staan? Mijn vrouw natuurlijk, want zou zij zin hebben om op een kampeermatrasje te slapen en ’s nachts over een donkere camping naar het toiletgebouw te lopen? Hoe kon ik haar overtuigen?
Ik begon met de financiële kant: als we de tent ook onderweg zouden opzetten, scheelde dat twee hotelovernachtingen. Er was ook een praktisch voordeel: de huur van huisjes ging altijd op zaterdag in en dat betekende zowel op de heen- als op de terugweg een drukke Autoroute du Soleil en lange rijen bij de tolpoortjes. Met zo’n tent konden we op doordeweekse dagen rijden en deze drukte vermijden. Misschien konden we ook wel in de meivakantie gaan kamperen en was het niet veel prettiger om je eigen spullen om je heen te hebben en niet op een bed te liggen waarin al van alles was gebeurd?
De laatste vakantie in een tent is alweer meer dan tien jaar geleden. Drie weken met het hele gezin op een zonnige camping is onze mooiste vakantieherinnering, maar kleine kinderen worden groot. Na een paar jaar bleven de oudste dochters thuis en twee jaar later had ook de derde dochter geen zin meer. Dat jaar zat ik om elf uur ’s ochtends aan de voet van de Mont Ventoux met mijn zestienjarige zoon te pokeren, gezellig met een blikje bier erbij. En ik wist: deze manier van vakantievieren is voorbij.
Natuurlijk kun je ook samen kamperen, en dat hebben we drie zomers gedaan. Maar meer en meer bekroop ons het gevoel de oma en opa van de camping te zijn geworden, en waren we bezig ons niet te laten beïnvloeden door herinneringen aan de vakanties van vroeger.
In 1970 had ik een muntje in de Trevifontijn gegooid, dus Rome wachtte al jaren op mijn terugkeer. Ik wilde nogmaals te veel betalen voor een ijsje in Florence, zien of de toren van Pisa werkelijk zo scheef stond en in Venetië onder de Brug der Zuchten doorvaren. Bovendien wilde ik – in de voetsporen van Escher – eindelijk wel eens de tegeltjes in het Alhambra aanraken en onder de gestreepte bogen van de Mezquita van Córdoba staan, over de Giant’s Causeway lopen, de pier en het Royal Pavilion in Brighton bezoeken en op Savile Row in Londen het dak zien, waar de Beatles hun afscheidsconcert hadden gegeven.
Maar ieder jaar werden de rijen in de vertrekhal van de luchthaven langer, op de ferry was nauwelijks meer een zitplaats meer te vinden, de touringcars raakten steeds voller en in ieder museum werd het dringen. In het zwembad van het hotel waren de schaduwplekjes al bij het ontbijt met een handdoek bedekt, en in de rij voor het buffet nam de Oost-Europeaan vòòr mij de laatste twintig aardbeien mee. Ik ging mij storen aan sommige mensen uit het reisgezelschap en had geen schone shirts meer. Op de terugweg had het vliegtuig vertraging, kwam het potje jam voor mijn vader niet door de douane, misten we de veerboot en stonden we toch weer in de file. De hoogste tijd weer thuis te komen.
Toen Ursula von der Leyen, de voorzitter van de Europese Unie, ons aanraadde dit jaar geen zomervakantie te boeken, was ik diep van binnen zelfs een beetje opgelucht. Dit jaar hoef ik geen lemming te zijn in de stroom van massatoerisme, die iedere unieke ervaring in de weg gaat zitten. De komende maanden ga ik er in de achtertuin eens goed over nadenken wat ik nu precies van een vakantie verwacht, en de randvoorwaarden ervan eens flink aanscherpen. Thinking is the best way to travel zongen de Moody Blues in 1968 al, en wat mij betreft gaan ze steeds meer gelijk krijgen. Het zal de leeftijd wel zijn.
#WOT betekent Write on Thursday. Iedere donderdag publiceert Irene van Putten op ipixtitude.com een woord waar je over mee kunt schrijven. Je kunt op ieder gewenst moment instappen.