#WOT 8: Wandelen
Op het Sint Franciscuscollege was er tussen 1962, het jaar waarin de pastoor er bij mijn ouders op aangedrongen had om mijn oudste broer vanuit Dordrecht toch vooral naar het katholieke gymnasium in Rotterdam te laten gaan, en 1970, het jaar waarin ik in de vijfde klas van dezelfde school zat, heel wat veranderd.
Na het Tweede Vaticaanse Concilie had de Nederlandse kerkprovincie de ramen inderdaad wijd opengezet voor frisse lucht van buiten en de oproep tot modernisering met beide handen aangegrepen. Op school waren de bruine pijen van de paters vervangen door grijze pakken, sommigen verlieten zelfs het klooster en verdwenen uit het zicht.
De maandelijkse mis in de schoolkapel kwam te vervallen en de opening van het schooljaar vond niet meer plaats in de even verderop aan de Beukelsdijk gelegen Sint Willibrorduskerk. Tenminste, dat laatste denk ik, want in de jaren daarvoor was het altijd een sport geweest om tussen school en kerk via één van de zijstraten deze dienst te ontlopen en elkaar te treffen in café Debets, aan het begin van de Statentunnel. Wanneer de laatste dienst gehouden is, weet ik dus niet zeker.
Wandelen = 1) buitenactiviteit 2) drentelen 3) flaneren 4) kuieren 5) lichaamsbeweging 6) lopen 7) slenteren 8) sport
Ook onze leraar Nederlands probeerde voorzichtig het katholieke juk van zich af te schudden, maar je kon merken dat hij zijn woorden erg voorzichtig koos toen hij ons vertelde over de Index, de pauselijke lijst van boeken die katholieken niet mochten lezen omdat ze door de Kerk verwerpelijk werden geacht. Als student had hij regelmatig toestemming moeten vragen om een boek uit die lijst te mogen lezen.
Er bestond ook een katholieke recensiedienst, die lectuur beoordeelde op de katholiek moraal, en bepaalde romans van Willem Frederik Hermans, Simon Vestdijk en Jan Wolkers kwamen op de zwarte lijst. Het moet voor mijnheer Tetteroo een hele stap zijn geweest om een boekbespreking van Turks Fruit door één van mijn klasgenoten toe te staan.
Pas twintig jaar later zou ik voor het eerst iets van Simon Vestdijk lezen, want op de katholieke boekenplanken om mij heen was hij inderdaad onvindbaar. Wel stond in de kleine etalage van de boekenkiosk op perron drie van Rotterdam Centraal De dokter en het lichte meisje naast Ik, Jan Cremer en G-man Jerry Cotton. Toen beperkte ik me daar tot het kopen van de Aloha of een stripverhaal van Asterix en las Het leven is vurrukkelluk van Remco Campert en Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch.
In 1973 werd er ter ere van Simon Vestdijk in mijn geboorteplaats Harlingen een standbeeld geplaatst en hierdoor kwam ik erachter dat ik dezelfde geboorteplaats heb als de schrijver. Maar het is niet Simon Vestdijk zelf, die uitkijkt over het water van de Kleine Voorstraat, het is zijn eenzelvige alter ego Anton Wagter, de hoofdpersoon uit een cyclus van acht sterk autobiografische romans. De eerste vier delen spelen zich af in Lahringen, en het is niet moeilijk hier Harlingen in te herkennen.
Of zij nog steeds onder invloed van de katholieke banvloek waren, weet ik niet, maar mijn familie aldaar wilde nog steeds niet veel van Simon Vestdijk weten. Er werd wat schamper gelachen over het standbeeld en ik sprak niemand die de boeken zelf gelezen had. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en thuis vond ik in de bibliotheek het eerste deel van de romanserie, Sint Sebastiaan, geschreven in 1939. Het werd een feest der herkenning.
Aan de hand van gedragen volzinnen nam Vestdijk mij mee door het havenstadje, dat ik van zomervakanties in mijn jeugd zo goed kende en waar ik zulke warme herinneringen aan bewaarde.
Het stratenplan was nog niets veranderd, en al lezende wandelde ik van de Simon Stijlstraat langs de Lanen en de Schritsen naar de Zuiderhaven, en net als Anton rook ik er de teer en de lucht van scheepsmotoren. Op weg naar de HBS moet hij dagelijks langs de Michaëlkerk gelopen zijn, de kerk waar ik gedoopt ben, en even verderop stond op de plaats van zijn oude school het bejaardenhuis waar mijn oma haar laatste jaren doorbracht. Misschien was hij ooit mijn opa wel tegengekomen, op weg naar de slagerij of het postkantoor.
Na Sint Sebastiaan hield het voor mij natuurlijk niet op en in een paar maanden tijd las ik me, natuurlijk in chronologische volgorde, door de hele romancyclus heen.
Na de driejarige HBS ging Anton naar Leeuwarden om zijn school daar af te maken en verdween Harlingen wat naar de achtergrond, maar ik liep met hem via de Rozengracht en langs het Harmenspark mee naar het station en zat naast hem in de trein, terug tot Ina Damman. Een paar boeken later leerde ik in Amsterdam ook Esther Ornstein kennen en kwam al lezende vooral tot de conclusie dat een studie geneeskunde vlak na de Eerste Wereldoorlog in niets leek op een studie geschiedenis in Utrecht, ruim vijftig jaar later.
Wat ik met Vestdijk deelde viel langzaam weg en de inhoudelijke gedateerdheid van zijn zorgvuldig geconstrueerde zinnen ging mij zelfs een beetje tegenstaan. Ik worstelde me nog door De koperen tuin heen, door Vestdijk zelf beschouwd als zijn beste werk, maar toen was het uit tussen hem en mij. Het lezen van Vestdijk was als een vakantieliefde, kort maar krachtig en gedoemd snel voorbij te gaan. Maar ik had deze ervaring niet willen missen.
Achteraf is het een beetje triest dat uitgerekend in het schooljaar, waarin mijn leraar Nederlands ons vertelde over de katholieke Index, Simon Vestdijk is overleden. Zelfs dit bericht heeft mij op het katholieke Sint Franciscuscollege toen niet bereikt.
#WOT betekent Write on Thursday. Iedere donderdag publiceert alimolenaar.nl een woord waar je over mee kunt schrijven. Je kunt op ieder moment instappen.