Zaterdagavond

Ze is verdwenen, de zaterdagavondzucht. Dat onbedwingbare verlangen om uit te gaan, om vrienden en misschien wel een vriendin te ontmoeten, en om te zwelgen in bier en muziek. De ervaring had je inmiddels wel geleerd dat die vriendin ook vanavond waarschijnlijk niet langs ging komen, dat je van al dat bier de volgende ochtend behoorlijk last kon hebben en dat de helft van de muziek niet echt jouw smaak was. Maar toch, na het avondeten werden de kriebels onweerstaanbaar en kon je niet wachten om uit te gaan. Het Een avondje AVRO, daar blijf je voor thuis op de televisie was genoeg om je jas aan te trekken en het tegendeel te bewijzen. Hop, op de fiets en de stad in.
Het is weer zaterdagavond, ik zit op de bank en kijk naar Wie is de mol? Tot tweemaal toe is mijn mol al met een rood scherm naar huis gestuurd en mijn gedachten dwalen af naar het uitgaansleven van Dordrecht, begin jaren zeventig. Het indrinken begon op vrijdagavond na de zwemtraining. Het café aan de Voorstraat heette De stad Dordrecht, en ik dronk er twee biertjes mee met mijn ploeggenoten, die uitzicht hadden op een vrije zaterdag. Mijn wekker ging de volgende ochtend om kwart over zeven, want ik had nog vier lesuren te gaan. Met zestien wekelijkse uren Latijn en Grieks waren die vakken op zaterdag altijd van de partij, doorgaans afgewisseld met een uurtje Duits. Proefvertalingen en Schwere Wörter, voorafgegaan door drie kwartier gymnastiek op de Rotterdamse Nenijto-baan. Als er hoog of ver gesprongen werd, zat je drie lesuren lang met zand in je onderbroek, want in de kleedkamer stroomde alleen maar roestig koud water.
Natuurlijk kreeg ik zakgeld, maar natuurlijk ook te weinig. Dus waste ik op zaterdagmiddag de auto’s van mijn vader, de buurman en de buurvrouw. Dat leverde gemiddeld zeven gulden vijftig op, waarmee mijn budget voor de zaterdagavond aangroeide tot vijftien gulden. Als ik tenminste de verleiding kon weerstaan om ´s middags een platenzaak binnen te stappen en een elpee te kopen, gevolgd door een biertje bij poffertjessalon Visser aan de Groenmarkt, waar ik nooit een poffertje gebakken heb zien worden. Dan was ik al blut voordat de avond begon, en moest ik het doen met het statiegeld van de lege flessen die ik in de keuken en op het balkon bij elkaar schraapte. Mijn ouders vonden dat best, die hadden niet zo’n zin in het sjouwen met lege flessen. Misschien was meer zakgeld ook om die reden voor hen geen optie.
De Dordtse zaterdagavond kende voor mij twee startpunten. Het eerste was Club Bibelot op de Steegoversloot, die toen nog een soos of instuif genoemd werd. Aan het begin van het seizoen kon je lid worden, waardoor je er zeker van was dat je tegen een gereduceerd tarief binnenkwam. Het bier was er niet duur en er was livemuziek. Dat laatste was zowel een voordeel als een nadeel, want ik heb er naast goede ook goedbedoelde slechte optredens meegemaakt. Het meest bijzondere was een optreden van Elly Nieman en Rikkert Zuiderveld, die hun pas gevonden geloof in de Heer muzikaal uitdroegen, terwijl hun publiek stond te wachten op De Kauwgomballenboom en Alles is vrij. Op zo’n avond stond je al gauw weer buiten.
De Doedel aan de Lange Breestraat was het andere vertrekpunt. Was dit nu een café of een discotheek? In ieder geval waren er een discjockey en een dikke portier, die mij in mijn eentje nooit binnenliet, omdat mijn haar te lang was. Alleen in gezelschap van anderen, bij voorkeur meisjes, werd ik er toegelaten. Mijn klasgenoten waren in Rotterdam achtergebleven, mijn vrienden van de zwemclub gaven niet altijd thuis, zodat ik hier eigenlijk alleen maar kwam omdat mijn broer hier te vinden was. Zijn voetbalvrienden gedoogden mij als het broertje van, maar zij tikten hun biertjes of spatjes whisky sneller weg dan mijn lijf en mijn portemonnee konden bijhouden. Dan stond ik al snel met twee glazen in mijn handen te proppen, zoals zij dat noemden, en werd het weer tijd om op te stappen. Maar niet voordat ik in de hand van de opdringerige portier een fooi had achtergelaten.
Iedere zaterdagavond eindigde in Het Dolhuys, in één van de donkere zijstraatjes van de Voorstraat. Lang haar was hier geen probleem, maar je moest jezelf hier wel in acht nemen. De verhoging aan de rechterkant was het territorium van Indische jongens, die geen indringers duldden. Omdat zaterdagavond inmiddels zondagochtend was geworden en de drank zijn tol ging eisen, was het in de hele zaak voorzichtig manoeuvreren. Een ruzie was nooit ver weg. Behalve op de dansvloer, daar werd uitbundig gedanst op undergroundmuziek.
Maar niet door mij, want dat vriendinnetje was ik ook die avond niet tegengekomen. En als ik dan aan het einde van zo’n lange dag nog geld overhad, kon ik in de cafetaria bij de spoorwegovergang vlakbij huis nog net een patje mèt kopen. De laatste maaltijd was immers weer zo’n uur of acht geleden en al dat bier had dan wel de calorieën van boterhammen, maar niet de voedingswaarde. Ik zette mijn fiets in de schuur en probeerde zo stil mogelijk mijn bed te bereiken.
Vanavond zijn er geen verjaardagen in de familie, en dus zit ik ook deze zaterdagavond weer thuis op de bank. Met een Belgisch biertje voor me realiseer ik mij dat de zucht van de zaterdagavond al heel lang en heel ver achter mij ligt, maar deze constatering komt niet zonder een vleugje weemoed. Was het nu allemaal zo leuk, al die zaterdagavonden? In ieder geval lag de toekomst nog open en zat Paul de Leeuw nog op de lagere school.
Gelukkig zit er nog steeds een knop op mijn TV.
Weer goed voor een gulle glimlach. Dank voor dit feest der herkenning. Weliswaar vanuit de meisjes-belevingswereld maar toch met veel overeenkomende herinneringen.
Was ook een feest om dit te schrijven …
Weer mooi beschreven Stephan. Ineens wist ik weer waarom ik nu zo geniet van mijn zaterdagavonden. Ik hoef niet meer uit??
Dus niet meer naar Bristol?